Sjabrak (of schabrak)
Bij het Wapen der Artillerie werd vanaf 1820 tot de Tweede Wereldoorlog bij beëdigingen – in plaats van een standaard – gebruik gemaakt van een stuk geschut: in de loop daarvan was vroeger altijd het monogram van de regerende vorst gegraveerd. Bij het afleggen van de eed legde de te beëdigen officier zijn linkerhand op dit monogram.
Bij de naoorlogse beëdigingen werd vooral gebruik gemaakt van een speciaal daarvoor gemaakt sjabrak. Een gewoon sjabrak of zadelkleed wordt gelegd tussen het zadel en de rug van het paard ter bescherming van het zadel tegen slijtage door zweet en wrijving. Het ceremonieel sjabrak werd echter gedrapeerd over de loop van een stuk geschut (de afmetingen van het sjabrak waren afgestemd op het kaliber van het geschut). De basiskleurstelling was in overeenstemming met de Korpskleuren, dus rood-zwart voor de Artillerie. Op beide afhangende panden van het sjabrak was de gekroonde beginletter van de naam van het staatshoofd geborduurd, met daaromheen een geborduurde lauwerkrans en er onder een geborduurd lint met daarop de wapenspreuk der Nederlandse artillerie: 'Den Vaderlant Ghetrouwe Blijf Ick Tot In Den Doot'.